Suzuki zet begin jaren zeventig de 500cc-crosswereld op zijn kop met giftige, superlichte en supersnelle tweetakten. Gerrit Wolsink maakte vanaf 1974 deel uit van het fabrieksteam. Hoe legde hij de halveliter-Suzuki zijn wil op?
Op de vraag of hij geïmponeerd was door het vermogen van de Suzuki, heeft Wolsink een duidelijk antwoord. ““Neuh! De Suzuki was giftig, maar wel te managen. In 1973 tekende ik een contract bij Suzuki en aan het eind van het seizoen mocht ik in de Verenigde Staten de motorfiets van Roger De Coster testen. Dat ding klonk precies als een blaffende hond. ‘Waf, waf, waf ’ deed hij bij elk dotje gas. Het was heerlijk om te horen, maar het reed klote, het was alles of niets. Onder de indruk van het felle vermogen was ik wel, bang niet. We waren flinke kerels in die tijd. ‘Strong big man’ zeiden de Japanners altijd.” Wolsink had in het fabrieksteam van Suzuki Roger De Coster als teamgenoot. Of zijn motor identiek was aan die van Wolsink? “In principe wel, al waren ze met andere sturen, voetsteunen en zadels voor ons op maat gemaakt. Mijn motorblok was iets rustiger afgesteld. Het stond iets rijker en dat gaf meer rust. Bij de afstelling van de vering ging ik ook voor rust in het rijwielgedeelte. Ik vroeg de monteurs altijd om ‘easy’ en dat lukte meestal. De Coster reed veel hoger in toeren dan ik en hij driftte meer. Ondanks zijn succes heb ik niet geprobeerd dat te kopiëren. Hij draaide heel kort, ik reed ronder. Of zijn rijstijl voordelen bood? Ik weet het niet. Hij werd wel wereldkampioen, ik niet.”
Uiteraard spraken we nog veel uitgebreider met Gerrit Wolsink. Het hele gesprek met de ex-fabriekscoureur van Suzuki lees je in Het Motorrijwiel 184. Interesse in een abonnement? Klik dan hier.