Motorfamilie Weers
Voor Aad Weers was er maar één soort vervoer en dat was een motorfiets. Zijn zonen Aad en Dirk kregen het motorrijden dus met de paplepel ingegoten en groeiden op met verhalen over het motorleven in de jaren kort na de oorlog. Verhalen die Dirk Weers in enkele afleveringen graag wil delen.
Met de tram
Al van jongs af aan ging ik met pa mee op zaterdagmiddag. Hij moest ‘s morgens nog werken en ik moest naar school. Hij kwam dan eerst thuis soep eten en scheerde zich daarna met zeep, kwast en schrapper. Daarna gingen we ‘pierewaaien’ in Rotterdam, zoals hij dat noemde. Bij het begin/eindpunt van tramlijn 14 aan de Molenlaan stapten we op. Je had toen nog twee aan elkaar gekoppelde tramwagens. Op de motorwagen zaten de bestuurder en een conducteur en in de bijwagen was ook nog een conducteur aanwezig. De tarieven voor de hele of een korte rit waren 8 cent voor een kind en 15 cent voor een volwassene. Een overstapkaartje kostte 20 cent. De conducteur had een geldwisselautomaat voor zijn buik hangen, die de ronding van zijn buik had. De kaartjes zaten in een houten klapper en met een rubber vingerhoedje stroopte hij het kaartje op, om het vervolgens af te scheuren. Vervolgens deed hij met een flinke mep de klapper dicht en liep door naar de volgende passagier.
We stapten op de Bergweg uit en liepen naar de motorzaak van Willy van Gent. Eerst gingen we bij de nieuwe motorfietsen in de showroom kijken, waar ook de tweedehands motoren stonden, en daarna liepen we naar de werkplaats, waar pa alle monteurs kende. Jan van Dijk, Frans Vos en Toon Siep zijn enkele namen die ik me nog herinner. Ook de jonge Wil van Gent, die toen al aan de touwtjes trok, struinde in showroom of werkplaats rond. Omdat ik jong was, wilde ik natuurlijk gauw weer verder, via de Zwart Jansstraat, want daar zaten de speelgoedwinkels, naar het Noordplein. Daar was een markt, reuze knus en gezellig. Via de Jonker Fransstraat gingen we naar de motorzaak van Ben Malta op de Meent, of we liepen om langs het Motorpaleis. Altijd maar motorfietsen kijken en er samen over praten.
Maar pa dacht ook aan mij. We liepen namelijk vaak via de speelgoedafdelingen van Galeries Modern, Vroom & Dreesman (pa had het altijd over ‘ome Dreesman’, en daarom dacht ik dat die zaak van een oom van ons was), de Bijenkorf en Ter Meulen over de Coolsingel, en later via de Lijnbaan, naar het Weena, dat toen een grote kale vlakte was als gevolg van het bombardement in de oorlog, waar het witte gebouw van de Lutusca-bioscoop opviel, om uiteindelijk weer op tramlijn 14 te stappen. Vaak kreeg ik iets ‘moois’ uit een speelgoedwinkel. En dan in de tram al en later thuis uitpuffen van al het wandelen en het motorfietsen/speelgoed kijken. Dit deden we vaak in de herfst en de winter, als de motorfiets van pa uit de belasting was. Je kon toen voor een periode van drie maanden wegenbelasting betalen op het postkantoor. Je kreeg dan een kaart, die bij aanhouding door de douane getoond moest worden. Op die manier werd ons op die zaterdagmiddagen de liefde voor motorfietsen (mijn broer liep later met pa dezelfde route) met de paplepel ingegeven.
Het hoge stuur
Welnu, dat hoge stuur op mijn Norton kocht ik van Toon Siep, monteur bij Willy van Gent. Als er een vreemd geluid uit mijn Norton kwam, ging ik naar hem voor advies. Hij deed aan zijspancross met een Norton en woonde ergens in Crooswijk op twee hoog. Ik moest het stuur bij hem thuis ophalen, belde aan en via een hoge trap in een smalle gang kwam ik op de tweede. Tot mijn grote verbazing stond zijn complete zijspancrosser boven in een kamer. “Hoe doe je dat?”, was mijn eerste vraag. “Gewoon uit elkaar halen en de delen mee naar boven nemen”, antwoordde hij. “En als je gaat crossen dan?”, vroeg ik. “Uit elkaar halen, naar beneden brengen en weer in en aan elkaar sleutelen.” Ik had nog nooit zo iets gehoord en gezien. Maar goed, voor een vriendenprijsje was het stuur, dat één cross dienst had gedaan, van mij. Toon had een tijdje Wim Spruyt, de vorige eigenaar van mijn Royal Nord, als bakkenist gehad, maar dat had niet zo lang geduurd. Toon zei: “Ik ging veel te langzaam naar meneer zijn zin. Bij iedere remactie stond ‘ie in de bak te schreeuwen en te stampen: “GAS, GAS, GAS”. Toon werd daar nerveus van.
Andere koppeling
Pa reed ondertussen vele kilometers op de Dominator, die ook weleens kuren had. De koppeling was teveel ingeslagen, waardoor ‘ie niet soepel vrij kwam en er werd gezocht naar een vervangende tweedehands. We gingen daarvoor langs bij de gebroeders Kramer ( juist, ‘Piet’ en broer) in Gouda. Zij adverteerden in het weekblad ‘Motor’ met onderdelen voor Engelse motorfietsen. Ik mocht mee achterop en we zijn in de werkplaats annex shop van Piet en zijn broer geweest, lekker vettig sfeertje was het. Pa kocht hier een koppelingset, die in een veel betere conditie verkeerde dan die nu in de Norton zat. De prijs ervan ben ik vergeten, maar ik vond het wel duur. Norton-koppelingen en -versnellingsbakken werden toen al veel toegepast in de racerij en werden gehandhaafd bij de inbouw van andere motorblokken in de beroemde featherbed-frames.
Ik ging de Norton Dominator gebruiken als vervanger voor mijn bromfiets, en reed er dus ook mee naar mijn werk in Rotterdam. Ik had een kantoorbaan op een scheepvaartkantoor en ‘s avonds ging ik drie keer per week naar de avond-HBS aan de ’s Gravendijkwal. Naast het huiswerk probeerde ik in het weekend uiteraard wel uit te gaan naar dancings en gezellige kroegen. Alles in Rotterdam: De Wiek, Tudor Bar, Extase en ‘t Fust.
Als er wat te beleven viel op motorsportgebied, dan ging ik ook daar naar toe op de Norton. Meestal waren dat wegracewedstrijden van KNMV en NMB. Of de kwart-mijl-sprint-wedstrijden in Uden en Zandvoort. De lezer zal begrijpen dat ik best een druk baasje was en tussendoor was er ook nog het nodige onderhoud aan de Norton te verrichten. Kettingen, remvoeringen, een keer nieuwe zuigers, klepgeleiders, kleppen en een aluminium kop; van alles heb ik gedemonteerd en weer gemonteerd. Na elke flinke rit was het zaak om de kettingspanning te controleren, voor en achter, en daarnaast ook de klepspeling te controleren en de carburateur af te stellen. En iedere als je ‘m goed had, dan kon je na weer zo’n rit weer opnieuw beginnen. Je was er nooit klaar mee. Maar als ‘ie dan weer goed liep, was je de koning te rijk.
In kantoorkleding
Ik reed destijds gewoon met mijn kantoorkleding aan op de motor, dus overhemd, stropdas, colbert of regen- winterjas en lage schoenen. Op dezelfde wijze gekleed ging ik een keer solliciteren op een kantoorbaan op het provinciehuis in Den Haag. Het was koud, maar toen ik Den Haag vanuit Rotterdam binnenreed, was mijn rechtervoet lekker warm geworden. Wat bleek toen ik afstapte? De dynamo, die voor de cilinders zat, was los geraakt en de warme olie was er tussenuit gestroomd, over mijn rechter schoen. Die stond nu vol met warme olie. Dus de schoen uitgetrokken, de olie eruit laten lopen en de sok uitgewrongen. Toen de boel weer aangetrokken en het sollicitatiegesprek mét olieschoen aan op het pluche gevoerd. Een dag of tien later ontving ik bericht dat de keus op een ander was gevallen.