HET GEVOEL VAN VROEGER
In de tuin van Theo Bult staat een kunstwerk dat hij kreeg van zijn collega’s toen hij met pensioen ging. In de kamer staat een Rietveld-stoel, nauwkeurig nagebouwd door bewonderaar Bult zelf. In de schuur staat een Yamsel 350, een exacte kopie van de machine waarmee Bult precies vijftig jaar geleden voor een sensatie zorgde tijdens de Dutch TT. Liefhebbers noemen ook de Yamsel een kunstwerk. “Och”, haalt Bult de schouders op. “Zo’n eenvoudig boerentufje, daar valt toch niks over te vertellen?”| Tekst: Frank Weeink; Foto’s: Guus van Goethem |
Het had anders kunnen lopen
Hij is er eentje uit een gezin van tien kinderen. De jongste ook. Theodorus Alfonsus, bouwjaar 1945, kreeg nog net het staartje van de oorlog mee in Lonneker. Zo’n 76 jaar later hecht hij nog aan de Twentse wortelen. Zo gaf hij een aantal jaren geleden de voorkeur aan een fietsvakantie met zijn Maria boven een weekendje Bikers’ Classics op het prachtige Francorchamps. Theo en Maria fietsten in niet minder dan 41 etappes, in totaal 3.500 kilometer, terug vanuit Malaga naar Lonneker. Het had anders kunnen lopen. De aimabele Twent staat er echt niet elke dag bij stil, maar in 1971 voert hij op het stratencircuit van Vessem met bijna een ronde voorsprong op de achtervolgers het veld in de 350cc aan als hij ten val komt.
Vooral ongelukkig. Bult, op dat moment ook derde in het wereldkampioenschap, breekt enkele ruggenwervels en toch vertelt de arts hem dat hij geluk heeft gehad. “Ik had ook een dwarslaesie kunnen hebben”, zegt hij. Moeder Bult vindt de racerij mooi, weet Theo, maar ze staat ook doodsangsten uit. Bult wordt gezien als één van de grootste wegracetalenten van dat moment en hij staat op de drempel van wat een veelbelovende internationale carrière lijkt te kunnen worden, maar hij stopt. “Ik was begonnen met racen om te zien of ik het kon. Mijn eerste bekertje was geweldig, ik was tweede en derde geweest tijdens de TT, ik had Tubbergen, Raalte en Mettet gewonnen. Ik had gezien dat ik het kon. Dat was genoeg. Daarom stopte ik. Ik wilde ook niet mijn werk opgeven. Ik was best praktisch ingesteld.”
Bult lacht met de dunne glimlach die hem kenmerkt. Hij heeft geen spijt van het ingrijpende besluit. “Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik een wereldtitel heb laten liggen, nee. Nu komen er wel eens mensen naar me toe die zeggen: ‘Bult, wat was dat vroeger mooi, man.’ Ja, dat is leuk. Nu is er ook meer het besef dat het best bijzonder was. Destijds dacht ik: ik kom net een hoek om.”
Het is dat bekende verhaal van dat bloed dat kruipt. Jaren geleden pakt Bult de draad weer op als hem motoren worden aangeboden voor classic-demo’s. “Norton Manxen, AJS 7R’s… Voor mij dé motorfietsen. Maar mijn zoon Axel zei: ‘Iedereen heeft een eigen motor. Waarom jij eigenlijk niet?’” Bult moet het antwoord schuldig blijven. In de kelder van zijn huis staan keurig onderhouden en opgeknapte oude machines, maar een racer, herinnerend aan zijn eigen verleden, ontbreekt. Totdat hij met Achterhoeker Ab Smit in contact komt. Smit vertelt hem dat hij met een Seeley-frame bezig is, maar dat de maten niet kloppen. Samen meten ze de boel na en Bult maakt tekeningen. “Toen zei Ab: ‘Dan bouwen we er voor jou ook één.’”
Bescheiden jongen
Een ‘eenvoudig boerentufje’ noemt Bult de Yamsel. Eigenlijk weet hij zelf wel beter. “Het is voor mij best een bijzonder ding”, geeft hij toe. “Ik werd tweede en derde met de Yamsel in Assen, ik werd er twee keer Nederlands kampioen mee en ik won Tubbergen. Ik heb er meer binding mee dan met andere motoren. En ik vond het een mooi frame.”
Terug naar 1971. Bult, technisch assistent op de Technische Hogeschool in Enschede, begint aan zijn vierde seizoen als wegracecoureur. Ton Riemersma had een paar jaar eerder al het talent herkend van die bescheiden jongen uit Twente, die zich op zijn zelf geprepareerde Hill-Ducati – en ‘hill’ is dan een vertaling van … – een knap stuurman toont. Aan het eind van 1968 biedt Riemersma hem al een plaats aan in zijn Motorpaleis Riemersma Racing Team. Bult krijgt in 1969 een nieuwe luchtgekoelde Yamaha 350 tot zijn beschikking en wanneer teamgenoot Nelis Geukens een been breekt, krijgt Bult ook diens 250cc-Yamaha toegeschoven.
Met succes, want hij beloont Riemersma’s vertrouwen dat seizoen met twee nationale titels. Voor het seizoen 1971 bestelt teambaas Riemersma in Engeland bij Colin Seeley twee frames voor zijn coureur. In de Britse pers staan onafgebroken verhalen over John Cooper op de Yamsel, een Seeley-frame met een Yamaha-blok. “Riemersma dacht dat er wel aantallen in zouden zitten, maar dat viel tegen. Het was toch meer een hobby van Ton en van Rinze de Groot”, vertelt Bult. Hij stapt echter met liefde in de auto om de Seeleys persoonlijk in Engeland op te halen. De Groot vergezelt hem op zijn trip naar de grote framebouwer Seeley, een man van naam en faam. “Maar het was allemaal een heel simpel gedoe”, zegt Bult. “Het stelde weinig voor. Het was er typisch Engels. Ze maakten er wel heel mooie dingen. Het koperlaswerk was fantastisch.”
Terug in Nederland bouwt de 26-jarige Bult zelf de machines op, de 250 met een TD2-blok en de 350 met een TR2-krachtbron. De Seeley heeft een ruim tien centimeter langere wielbasis dan de Yamaha’s van dat moment. “Ze stuurden als een mes”, zegt Theo. Veel stelmogelijkheden zijn er niet. “Er zaten Girling-veren op en die zette ik op de middelste stand. Dat was het. Ik had nooit veel moeite met het overstappen op andere motoren”, stelt hij vast. Dat blijkt als Bult de machine aan de start brengt. “Ik was goed in vorm en 1971 werd een superjaar. Ik won twee klassen in Tubbergen en in Assen zei Chas Mortimer tegen me: ‘You can win the Dutch TT.’ Toen besefte ik dat ik best goed was.”
Dat bewijst hij inderdaad in Assen. Een overwinning zit er niet in voor de bescheiden Bult, maar in de 250cc wordt hij krap twaalf seconden achter Phil Read tweede en in de 350cc-klasse zijn alleen Giacomo Agostini en Read sneller dan Bult op de Riemersma Yamsel. Ook later in het seizoen toont de man uit Twente dat hij met de besten mee kan. In het Italiaanse Monza kwalificeert hij zich op de eerste rij, iets wat hij een paar wedstrijden daarvoor ook al doet op het stratencircuit van Brno. Op Monza vallen tot ontzetting van het thuispubliek de MV Agusta-mannen Agostini en Bergamonti uit. Er vormt zich in die 350-race een kopgroep met Renzo Pasolini, Silvio Grassetti, Jarno Saarinen, Barry Randall én Bult. “Ik was de beste van die mannen, maar mijn schakelpook brak af. Die race had ik kunnen winnen. Wanneer maak je nou mee dat twee MV’s uitvallen? Dat ik daar niet won, stoort me nu nog. En aan het eind van 1971 was het afgelopen.”
Die op het eerste gezicht onschuldige, maar toch vooral ongelukkige val in Vessem betekent het einde van een veelbelovende carrière, nog voordat het Grand Prix-seizoen voorbij is. Nee, spijt van zijn beslissing om te stoppen heeft Bult dus niet en hoewel hij het besluit rationeel uitstekend kan uitleggen, klinkt toch een ondertoon van weemoed. Hij herinnert zich die eerste keer dat hij in Engeland startte en in de 350cc-race meteen vijf ronden op kop reed op Oulton Park. En dat hij tijdens de Duitse Grand Prix in de kopgroep mee kon. Bult toont een foto van de grid van de Zweedse Grand Prix op Anderstorp. “Daar sta ik. Naast Rodney Gould, de wereldkampioen. Dat vind ik mooi”, geniet hij na, 43 jaar later. “In de race reed ik op een derde plaats. Toen sloeg het ding muurvast…” Een foto van een spandoek in Francorchamps: ‘Twente groet Theo Bult’. “Mooi.”
Elementaire racer
Als er dan toch een herinnering aan het verleden moet komen, moet het ruim vier decennia later een machine met een Seeley-frame worden. In de garage staat de Yamsel met de looks van de seventies, maar het is echt een machine van dit millennium. Drie jaar hebben Bult en kompaan Ab Smit eraan gewerkt. “Met tussenpozen”, zegt hij. De machine is slank en bovenal glimmend. “Mijn zoon Axel vindt dat ik te veel poets”, lacht Bult. De Yamsel is een elementaire racer zonder opsmuk en voor het Seeley-frame lijkt eenvoud met een hoofdletter ‘e’ te zijn geschreven. “Het frame wordt gelast door een moeder van drie kinderen, glundert Bult. “Zij kan geweldig TIG-lassen. Officieel moet het kopergelast zijn, maar ik heb hier niet zo’n moeite mee”, zegt hij. Blauw overheerst, met bescheiden reclame en natuurlijk Riemersma Racing in grote witte letters op de stroomlijn. “Gewoon leuk werk”, omschrijft hij het bouwen van de replica in een paar woorden. Bult vertelt fraai en bevlogen, maar zijn stem verheft hij zelden en ronkende superlatieven zijn hem vreemd. De glimlach is het uitroepteken dat achter menig zin hoort te staan.
Bult giet een mal voor het voorspatbord, draait zelf met engelengeduld de achternaaf en voor in het voorwiel maakte hij eigenhandig een trommelrem. “Een leuke technische klus”, vindt hij. Toch huist er nu nog een enkele schijf in het voorwiel. “Ik ben helemaal verliefd op die Seeley-schijfrem,” zegt Bult met half dichtgeknepen ogen, “maar ik zet toch die trommelrem erin. Die wilde ik exact hetzelfde hebben als destijds. Ik wil hem origineel hebben. Maar rémmen dat dit doet…” Hij wijst naar de stuurhelften. “Ik hou van lange, dunne handvatten”, zegt hij. Hij draait aan het gas. “Helemaal goed. En dan hier, helemaal aan het uiteinde, die rem pakken. Dát vind ik mooi. Dunne handvatten, doar geet ‘t um…”
De fraaie aluminium ‘short circuit’-tank komt uit Engeland. “In Francorchamps sprak ik iemand en die zei: ‘Ik heb er thuis nog wel eentje.’ Weken later krijg ik een grote doos uit Engeland: die tank! Over de prijs hadden we nooit gepraat. ‘I’ll meet you in Francorchamps’, zei hij.”
Via Michel DuMaine komt hij aan een Yamaha TR2-350cc-blok met een horizontaal gedeeld carter uit 1971, zo’n 54 pk sterk. De zuigers komen uit Amerika, de zuigerveren uit Japan. “Ik dacht dat er volop spullen te krijgen waren, maar nee hoor”, zegt Bult. Oud-coureur Guus ten Tije komt langs met een fraai wijnkistje met twee splinternieuwe Mikuni-carburateurs en sproeiersets. Fedor Copal maakt de expansie-uitlaten. “Fantástisch”, vindt Bult. “Zo mooi zaten ze er origineel niet op!” Een klassiek ogend kunststukje is de Yamsel. “De verleiding was groot om bijvoorbeeld mooie steuntjes te draaien, maar het was een sobere motor van zo’n 110 kilo. Heel puur. Ik heb hem niet mooier gemaakt dan hij was.”
Klavertje drie
De in 2020 overleden Colin Seeley wist van een trotse Bult dat hij zijn machine van destijds heeft nagebouwd. De respons uit Engeland viel wat tegen. Bult haalt er de schouders over op. Het gaat er immers om dat hij zélf tevreden is. “Ik vind het geweldig”, vertelt hij, de handen achter het hoofd gevouwen, de glimlach weer op het gezicht en de ogen glinsterend achter de brillenglazen. Zijn hand glijdt door wat foto’s die voor hem op tafel liggen. De kenmerkende groene helm met de gele band en de ‘shamrock’, het klavertje drie en de knie naar buiten. “Ik hing er altijd een beetje naast. Door mijn lengte ook, denk ik. Dat gaat nu toch iets moeilijker. Zal wel met de leeftijd te maken hebben, denk ik. Ik heb ook niet zo’n zin om er nog af te stuiteren.”
De eerste keer dat hij op zijn Yamsel stapte, was ruim tien jaar geleden, even voor de officiële ‘doop’ tijdens een classic race-event in zijn geliefde Tubbergen. “Net buiten Lonneker heb ik hem toen geprobeerd. Liep prima, geen probleem. Het voelde weer als toen. Als veertig jaar terug in de tijd. Ik had het gevoel dat ik nog net zo hard kan rijden als toen.” Hij weet wel beter. “Dat gevóel had ik, hè…”