Het Motorrijwiel - 171
ik in 1975 met de 750-viercilinder de eerste paar dagen in de kombaan niet verder kwam dan de derde versnelling. Ik durfde het niet. De laatste paar dagen ging het pas goed.Als je op het vlakke kwam, schakelde je net over naar zes. Dat die fiets dan een moment raar deed, daar wende je aan.Aan het eind van de week zat je tegen de 300 in de kombaan en dacht je 'hij loopt eigenlijk niet zo hard'.” Marcel: “Je moet op tijd naar beneden in die kom- baan. Als je te lang bovenin blijft, verlies je de druk op het wiel.We hebben geprobeerd om naar boven te lopen in de kombaan. Dat is gigantisch steil. Als je naast elkaar reed op de banking, kon je elkaar bij wijze van spreken een hand geven. Herkennings- punten waren inderdaad moeilijk te vinden, omdat het zo wijds is. Ik weet nog dat er bij een snelle bocht in het 'infield' gewoon een pylon stond om je een beetje herkenning te geven. Op een gege- ven moment raakte ik dat kloteding ook nog met m'n klauwen. Ik heb nog een paar ronden zitten mauwen van de pijn. Ik weet dat ik in 1976 bij de snelheidsmeting tegen de 300 aan zat en Kenny Roberts werd al gemeten op 324. Daar kwamen wij nooit aan. Gewoon 25 kilometer verschil! En je moet bedenken, wij hadden natuurlijk maanden niet op zo'n ding gezeten en meteen krijg je dan met die snelheden te maken!” Boet: “Hoe je de machine moest afstellen, daar wisten we eigenlijk niets van. Het eerste jaar ging je om te leren.We hadden in het begin ook pro- blemen met de kuipruitjes. Die waren te laag en je lag constant op die tank te rammelen. De vering sloeg helemaal onderin en als dat ruitje dan te laag was, sloeg de wind onder je helm... Maar met het circuit zelf heb ik nooit moeite gehad. De kombaan lag mij ook meteen.Wat wel lastig was: we hadden harde banden nodig voor de kombaan, maar die hadden totaal geen grip op het binnenterrein. In de regen kon je er ook niet rijden. Dan was het erg glad.Wij reden in Europa met Michelin of Dunlop. Michelin dácht dat ze goede banden gemaakt had- den en ik heb daar eens een training mee gereden. Ze kwamen toen met een hoop geld aan, maar wij durfden het niet meer aan. Dunlop had ook de hele winter geprobeerd om mij een contract te laten tekenen, maar dat heb ik niet gedaan. Een supporter stapte voor mij bij Dunlop naar binnen en kwam met banden weer naar buiten. Steve Baker z'n naam stond er nog op. En hij had het geld mogen houden. Met Baker ben ik daarna nog bevriend geraakt ook.” De start was ook anders dan jullie in de Grands Prix gewend waren, niet- waar? Marcel: “Je startte in twee groepen van dertig man en één van twintig. In de kwalificatie moest je ook in één ronde je tijd zetten. Dat starten in groepen, de twee tankstops en de duur van de wedstrijd gaven mij het idee dat ik bezig was met een endu- rance-race. In 1975 maakte mijn helm zo'n teringherrie dat ik 'm liet afplakken door mijn monteur Gerrit Veldscholten. Zo ging ik de wedstrijd in, maar vervolgens besloeg het vizier en ik zag geen flikker. Pas bij de eerste tankstop kon ik daar wat aan laten doen.” hij zei dat het gouden handel was. Dat had ie goed gezien. Alles was daar stukken goedkoper.” Marcel:“Ik ging in 1975 voor het eerst, maar ik had al eerder interesse in een 750. Mijn eerste 750 kreeg ik een jaar eerder. Toen ontstond een pershype omtrent Daytona en toen was één en één natuurlijk twee. Suzuki-importeur Nimag zou zorgen voor een fiets. Op het 'infield' stond je allemaal onder van die daken aan je motoren te knoeien.Wij moesten ook kiezen welke banden we zouden gebruiken. Barry Sheene reed met Dunlops, dus daarom koos ik daar ook voor. De machine stond al klaar voor me en Sheene was al aan het rijden. En toen kwam die klapper.... (Sheenes achterband klapte uiteen en hij raakte zwaargewond, red.). Een tijdje later ging Henkie Klaassen ook nog eens met zo'n Dunlop.... De hele baan lag vol brokstukken. Nou, ik stapte toen voor de training over op Goodyear.” Wil:“Dat was een verschrikkelijk ongeluk... Dat maakte wel grote indruk op mij. Toen ik er voor het eerst kwam, vond ik alles enorm imponerend. Het was ook mijn eerste keer in Amerika. En de Daytona Speedway was zó groot, er waren ook zó veel mensen. Die kombaan, iets wat wij natuurlijk helemaal niet kenden, oh man, wat imponeerde mij dat! Ik vond het circuit heel moeilijk. Het was heel lastig om herkenningspunten te vinden. Het 'infield' was vlak en breed, terwijl die kombaan zo'n rare kracht gaf in lichaam en fiets... En op het moment dat je uit de kom op het vlakke komt, gaat die fiets zwabberen.Voor mij was het goed dat ik in 1974 met een 350 was geweest. Met die fiets kon ik lezen en schrijven. Maar ik durf wel te bekennen dat Boet van Dulmen: “En wat je allemaal aan handel mee terug kon nemen... Dat was wel iets aparts.” 75 HELDEN VAN TOEN
Made with FlippingBook
RkJQdWJsaXNoZXIy NjAzODY3